10 december 2008
Waar is de woede?
Paniek op de beurs van New York, 1907.
Er zijn dagen dat ik de wereld wil slaan.
Om zijn domheid.
Zijn kortzichtigheid.
Zijn machtsmannetjes.
Zijn hebzucht.
Zijn zelfgenoegzaamheid.
Geen erger weapon of mass destruction dan mijn soort.
De bom! De bom!
Ja, er is Beethoven en er is Shakespeare, antibiotica en het Louvre, algemeen stemrecht en Venetië - leve de dialectiek en ik hoor u alweer Walter Benjamin citeren. Maar niettemin.
Quo usque tandem abutere, Capitalista, patientia nostra? Het wordt met de dag hemeltergender: hoe politici in dit halfrond er niet in slagen ook maar één originele gedachte te ontwikkelen die een zweem van een glimp van een schijn van een fractie van een oplossing zou kunnen bevatten voor de economische epilepsie-aanval die de wrede vrije markt andermaal - voor de zoveelste keer al in de geschiedenis - heeft uitgelokt.
De zoveelste depressie van dit manische systeem.
Hoe de diagnose ook luidt, de remedie is altijd dezelfde: more of the same.
Geleuter over centen en procenten.
Het denken achter de komma.
Morrelen, schipperen, neuzelen.
Maar uiteindelijk: geen millimeter spatie tussen feit en wens.
Meer dan ooit zijn politici de handlangers van krachten die ze nauwelijks doorgronden en al helemaal niet beheersen. Strandjutters. Ijdele slaven die zich schminken in de glans van hun boeien. Meer dan ooit is politiek de bezemwagen die achter de feiten aanrijdt. We hebben geen keus! jammert het gilde al maanden. En dus doet het wat het zegt te moeten doen: lief zijn voor Freddie en Fannie, plots instortende banken stutten, fors lenen, btw en rentevoeten verlagen, de begroting een beetje in het rood laten gaan - en als er geen geld meer is, dan drúkken we geld. Allemaal noodgrepen binnen de logica van een systeem, dat precies door diezelfde logica deze problemen over zich heeft afgeroepen.
“Het kan niet de bedoeling zijn dat de winsten geprivatiseerd worden en het verlies gesocialiseerd,” aldus de hoofdredacteur van The Economist vorig weekend in De Morgen. Dat is me dunkt wel degelijk de bedoeling van sommigen, en dat is in ieder geval wat nu ophanden is. Zoiets zou in een minder comateuze wereld een gevaarlijke volkswoede uitlokken. Maar niet in onze beste aller mogelijke werelden, waar niemand buiten de sjablonen denkt. Ik vraag me af hoe slecht slecht nieuws moet zijn om vadsig Europa nog tot enige vorm van opstand te kunnen bewegen.
Ondertussen marcheert het parmantige volkje der commentatoren en opiniemakers en columnisten achter de feiten aan, als de muziekkapel over het dek van de Titanic. Kweelde diezelfde hoofdredacteur van The Economist in zijn debardeur: “Kapitalisme is een goede zaak. Daar zou zelfs geen discussie over mogen bestaan. Het einde van de vrije markt zou pas echt een wereldramp zijn.” De journalist als cheerleader. Opsluiten moesten ze zo’n man. Uithongeren. De vrije markt is een catwalk in een mijnenveld. De beurs is een machtiger en wispelturiger sfinks dan het Grieks orakel ooit is geweest. Vergeleken bij Wall Street is Lourdes een sciëntistisch bolwerk. Maar geen politicus - van groen tot donkerbruin - die de macht van de sfinks fundamenteel in vraagt stelt. Dat is wat deze financiële en economische crisis zo schrijnend duidelijk heeft gemaakt: de politieke klasse heeft geen macht, geen ideeën, geen lef. Boven het bidet van het parlement spoelt de vrije markt haar kut.
Pijnlijk ook, hoe zo’n hoofdredacteur een systeem bejubelt waarvan de logische gevolgen momenteel in zijn eigen vakgebied een kleine ravage aanrichten. Niet onder hoofdredacteuren wellicht. (Misschien moesten persbedrijven in moeilijkheden, voor ze aan het infuus van de overheidshulp gaan, eerst maar eens hun loonschalen publiceren. Het afvijlen van een paar toplonen zou wellicht enige C4’tjes kunnen schelen.)
En dan de intellectuelen. De schrijvers. De kunstenaars. De filosofen. Het danst en het tobt en het kliedert en het schrijft zijn schriftjes vol, naarstig, vlijtig, braaf. Het vent zijn gesubsidieerde onbehagen, het moppert obligaat, me quoque, en hoopt stiekem op een prijsje. De vrome schlagerzangers der cultuurkritiek, wie maalt nog om hun rebelse refreintjes? Als een minister van Buitenlandse Zaken de subversieve kracht van de kunst gaat loven, zoals Karel De Gucht vorige zaterdag in deze krant deed, dan weet je hoe het met de subversieve kracht van de kunst gesteld is.
Nergens zie ik echte woede. Nergens leidt deze diepe en alomvattende crisis tot een diepgaande culturele introspectie, nergens groeit uit het puin een politiek significante tegenbeweging. How many times can a man turn his head, pretending he just doesn’t see? kraste Bob Dylan ruim veertig jaar geleden. Het is nog steeds een open vraag.