Als Vlaamse universiteiten willen concurreren met buitenlandse topuniversiteiten, zo lieten rectoren en andere academische gezagsdragers in Vlaanderen de afgelopen dagen weten, dan moeten ze meer autonomie en meer financiële middelen krijgen. Dat is ongetwijfeld zo, maar een topuniversiteit is niet alleen een kwestie van geld en autonomie. Een paar kanttekeningen.
In de top 100 van alle universiteiten ter wereld, de zogeheten Shangai-lijst, komt geen enkele Belgische universiteit voor. Helemaal bovenaan prijkt Harvard, op ruime afstand gevolgd door Stanford en Berkeley. De beste Belgische universiteit is Gent (op de 125ste plaats), dan volgen Leuven (132), ULB (133), UA (246), Luik (272) en VUB (401). Wél in de top 100 staan onder meer de universiteiten van Kopenhagen (46), Bristol (62), Arizona State (96) en Iowa (97). Die lijst zag er vorig jaar nauwelijks anders uit. Ook toen haalden maar twee Europese universiteiten de top 10: Cambridge en Oxford.
Zeer terecht merkten rectoren en andere academische gezagsdragers de voorbije dagen op dat onze universiteiten, als ze ook maar enigszins in de buurt van de Amerikaanse topinstellingen zouden willen komen, meer middelen en meer vrijheid moeten krijgen. Toch is een topuniversiteit niet alleen een kwestie van geld en autonomie.
Laten we ook eens kijken naar het personeelsbeleid bijvoorbeeld. Hoe word je in Vlaanderen prof? Toen ik in de jaren tachtig van de vorige eeuw in Gent filosofie studeerde, ging dat zo. Je zorgde dat je goede punten haalde tijdens je opleiding, je maakte je thesis bij een prof die je daarna een assistentschap bezorgde en vervolgens wachtte je tot die prof met pensioen ging of voortijdig doodviel, waarna je zijn bureautje innam. Zo ging het in de meeste gevallen.
De laatste jaren is daar wel enige verandering in gekomen dankzij het fel toegenomen belang van academische publicaties - een kwantificering die het nepotisme in het academisch benoemings- en bevorderingssysteem moet tegengaan en het personeelsbeleid alvast een schijn van objectiviteit verleent. Maar ook in dit vernieuwde systeem blijven Vlaamse universiteiten de neiging vertonen in de eerste plaats onder hun eigen alumni te werven. Ter vergelijking: aan een universiteit als Harvard is het vrijwel uitgesloten dat je na je afstuderen meteen een baan in je eigen departement krijgt aangeboden. Harvard jaagt zijn talenten de deur uit, de wereld in - en roept ze soms veel later dan terug. Dat lijkt me een gezonder principe, wereldser en sterker, dan het tamelijk incestueuze eigen-volk-eerst-beleid dat aan Vlaamse universiteiten wordt gevoerd. Deze eenkennigheid trof in het verleden natuurlijk ook buitenlandse docenten en professoren. Ik heb er in mijn Gentse jaren welgeteld één gehad: de Duitser Rudolf Boehm. Ook op dit vlak zie ik wel schuchtere veranderingen hier en daar, maar van een werkelijk internationaal, multicultureel professorenkorps zoals je dat aan de meeste Amerikaanse topinstellingen vindt, is in Vlaanderen nog lang geen sprake. Een topuniversiteit heeft niet alleen meer geld en meer autonomie dan de Vlaamse universiteiten, ze heeft ook gediversifieerder academisch personeel.
En laten we ook eens naar de structuur van de academische basisopleiding kijken. Drie jaar geleden is in het Belgisch onderwijs het BaMa-systeem ingevoerd, zogenaamd naar Anglosaksisch model. Weg met kandidaturen en licenties, voortaan zouden ook wij, net zoals alle Engelstalige universiteiten, Bachelors en Masters afleveren. Maar in Vlaanderen is deze hervorming wel aangegrepen om een gigantische, structureel onomkeerbare inflatie van het universitaire basisdiploma door te voeren. In de VS en in het VK zijn vrijwel alle bacheloropleidingen vierjarige opleidingen. In Vlaanderen zijn de vierjarige licentiaatsopleidingen - die het equivalent waren van een Amerikaanse bachelor en ook alsdusdanig werden erkend - vervangen door driejarige bacheloropleidingen plus, eventueel, een eenjarige Masteropleiding. In tegenstelling tot het oude kandidaatsdiploma is het bachelordiploma wél een afstudeerdiploma. Hoewel de meeste pas afstuderende bachelors momenteel nog wel voor een aanvullend masterprogramma van een jaar kiezen, bestaat de vrees dat deze tendens na enige jaren zal verzwakken en dat steeds minder studenten zullen doorgaan voor een master, waardoor een steeds groter aantal studenten met ‘slechts’ een driejarige universitaire opleiding op de arbeidsmarkt zal komen. Een en ander betekent dat de academische basisopleiding in Vlaanderen nu structureel inferieur is aan de basisopleiding in functie waarvan de hele hervorming is doorgevoerd. Vlaamse bachelors studeren met een kwart minder studiepunten af dan de bachelors in de landen die we wilden imiteren in de hoop ze ook beter te kunnen beconcurreren. De Vlaamse bachelor is minderwaardig aan de Amerikaanse bachelor, en verzwakt dus de concurrentiepositie van de jonge Vlaamse student tegenover zijn Amerikaanse (en andere) concurrenten. Een topuniversiteit heeft niet alleen meer geld en autonomie dan de Vlaamse universiteiten, ze reikt ook geen verramsjte diploma’s uit.
Tot slot iets over een merkwaardige lacune in het debat. Dat lijkt uitsluitend te gaan over onderzoek. Maar wat bedoelen we met onderzoek? Welk onderzoek willen wij voeren? Wie bepaalt dat? Hoe worden de prioriteiten vastgelegd? En ook: betekent onderzoek in de menswetenschappen hetzelfde als in de ‘positieve’ of ‘harde’ wetenschappen? Het komt mij voor dat het begrip ‘wetenschappelijk’ in de menswetenschappen een tamelijk poëtisch begrip is. Het beantwoordt in ieder geval niet aan dezelfde criteria die in Nature of Science gelden. De legitimiteit en de noodzakelijkheid van toponderzoek in met name de medische wetenschappen zijn onbetwistbaar. Dit soort onderzoek heeft immers als doel en als plicht vroeg of laat het leven van de mens op de een of andere manier kwalitatief te verbeteren. In de menswetenschappen zijn dergelijke ‘resultaatsverbintenissen’ minder vanzelfsprekend. Wij van de Letteren en de Wijsbegeerte willen nog wel eens vorsen om te vorsen, naar aloude aristotelische gewoonte, zonder ons af te vragen of de resultaten van ons onderzoek ook maar de geringste betekenis hebben voor de rest van de wereld. Niet dat iedere academische arbeid nu meteen op rendement en nuttigheid moet worden afgerekend, wel integendeel, maar in het geval van letterkundige en wijsgerige studierichtingen is het toch verstandiger en juister om te spreken over ‘cultureel onderzoek’ en niet over wetenschap.
Bovendien moet in de departementen menswetenschappen aan de Vlaamse universiteiten de vraag naar het nut van doctoraten toch eens ernstig gesteld worden. Om het maar zeer concreet en simpel te stellen: wat gaan wij met al die doctors doen? Als er al niet voldoende onderzoeksgeld is voor de harde, ‘nuttige’ wetenschappen, waarom blijven universiteiten dan ook nog investeren in de vorming van hypergespecialiseerde menswetenschappers voor wie noch binnen de universitaire structuren noch op de commerciële arbeidsmarkt enige werkgelegenheid bestaat? Hoeveel procent van de afstuderende doctors in Letteren en Wijsbegeerte komt uiteindelijk ergens helemaal anders terecht, in een baan waarvoor je helemaal geen doctorstitel nodig hebt? Zeker nu op de arbeidsmarkt steeds luider wordt geroepen dat diploma’s overgewaardeerd zijn en dat in de toekomst praktische expertise, ervaring en aantoonbare competenties minstens even belangrijk zullen zijn als graden en getuigschriften - waarom zullen wij dan nog eens geld en tijd pompen in het onderzoek naar de symboliek van de seizoenen in het werk van Virginie Loveling?
Het beleid van de Vlaamse universiteiten lijdt, althans in de menswetenschappen, aan een overwaardering van onderzoek en een onderwaardering van onderwijs en algemene vorming. Bij nogal wat universitair personeel leeft de opvatting dat zij het “ware” werk doen, namelijk onderzoek, en dat onderwijs, lesgeven, het noodzakelijke maar inferieure werk is dat bij voorkeur door hogescholen wordt verricht. Die polarisering is een treurige zaak. Onderwijs is een culturele prioriteit van de eerste orde. Naast de vraag naar de kwaliteit van het Vlaams universitair onderzoek moet ook de vraag naar de kwaliteit van het universitair onderwijs telkens opnieuw worden gesteld. Een goed onderzoeker is niet noodzakelijk een inspirerend docent (het omgekeerde geldt natuurlijk ook). Een topuniversiteit heeft niet alleen meer geld en autonomie dan de Vlaamse universiteiten, ze hecht ook belang aan de onderwijscompetenties van het academisch personeel.
Er moet dus wel nog wat veranderen willen de Vlaamse universiteiten de academische top-100 binnendringen. Maar die veranderingen hebben minstens evenveel te maken met mentaliteit als met vrijheid en geld.
Een vlijmscherpe analyse, en verplichte lectuur voor iedereen die met ons hoger onderwijs en - dixit onze bestuurders en politici - onze Vlaamse grondstof bij uitstek, hersenen, begaan is.
BeantwoordenVerwijderenIn grote lijnen ben ik het eens met je kritische stuk over het Hoger Onderwijs in Vlaanderen. Toch enkele bedenkingen uit de losse pols, die in een eventueel debat ook aan bod kunnen komen.
BeantwoordenVerwijderenAl kan een mens zich afvragen waarom een klein - bijna opgesplitst - landje als België per se één of enkele topuniversiteiten zou moeten hebben die
kunnen concurreren met de beste ter wereld; al kan men zich afvragen hoe die toplijstjes (zijn er ook topless lijstjes?) samengesteld worden, op basis van welke criteria en of die classificatie voor alle faculteiten, richtingen geldt; al kun je bedenkingen hebben bij de hoge score van nogal wat Amerikaanse universiteiten - toch lijdt het ook volgens mij geen twijfel dat onze universiteiten beter moeten kunnen. Er zouden inderdaad, zoals je vaststelt Frank, hogere eisen gesteld mogen worden aan de pedagogische kwaliteiten van de professoren, zeker nu ze met steeds meer studenten geconfronteerd worden. Maar daarnaast zou er ook aandacht mogen gaan naar het in mijn ogen iets te lage niveau van de studenten die aan universitaire studies beginnen, moet het niveau van de humaniora misschien opgekrikt worden, of moet er een toelatingsproef/ingangsexamen komen voor de universiteit. Nu kan vrijwel iedereen (de arbeidersklasse nog steeds in grote mate uitgezonderd) universitaire studies beginnen én beëindigen. Afstuderen wordt steeds makkelijker - rectoren beroemden er zich deze week nog op - doordat studenten almaar lagere punten almaar langer mogen opsparen, iets dat, samen met het betoelagen van universiteiten gesubsidieerd a rato van aantal geslaagden, op middellange termijn het niveau van de afgestudeerden niet meteen optilt. Ook bij het systeem en het niveau van de scripties stel ik me vragen. Dat ligt zeker in bepaalde richtingen - soms bedroevend laag, enkele uitschieters niet te na gesproken.
Blijkbaar leren jonge mensen niet meer schrijven in de humaniora, vele masters in spe zijn kennelijk niet in staat hun gedachten uit te schrijven, op papier over te brengen. Velen gebruiken woorden
en staande uitdrukkingen compleet verkeerd. Dat heeft ook op universitair niveau te maken met een tekort of zelfs gebrek aan begeleiding. De scriptie
wordt vaak ook door het systeem stiefmoederlijk behandeld.
Wat menswetenschappelijk onderzoek betreft, beste Frank, moet ik je toch een beetje tegenspreken. Waar is dat het warm water vaak voor de zoveelste keer wordt uitgevonden, maar even waar is dat vrijheid van onderzoek een absolute noodzaak is. Dat beperken of aan banden leggen is een gevaarlijke tot kwalijke zaak. Naar alle waarschijnlijkheid gaan er in de menswetenschappen meer energie en inspanningen verloren dan in de exacte wetenschappen, maar het voorwerp en onderwerp van de eerste groep is dan ook zoveel complexer dan die van de tweede. Menswetenschappen werpen (ogenschijnlijk) minder (meetbare, directe) resultaten af. Maar ze vormen natuurlijk, màken mensen, leren (beter, kritischer) denken, verrijken, leveren meer inzicht(en) op...
Wat menswetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten, door hoogleraren en andere academici betreft, nog een paar bemerkingen. De meeste professoren houden door de vaak enorme hoeveelheid cursussen en studenten die ze moeten onderwijzen, begeleiden en examineren; door de bureaucratische rompslomp waar ze zich doorheen moeten werken, door de raden en commissies waarin ze zetelen etc... weinig tot geen tijd over voor ernstig, origineel, vernieuwend wetenschappelijk onderzoek. Professoren zijn overbelast. Veel (jonge) academici zijn vaak zo toegespitst op het in (een voor hun carrière) relevant tijdschrift gepubliceerd krijgen van hun liefst Engelstalige artikels, dat er veel tijd verloren geraakt voor eigenlijk onderzoek. Daarnaast zijn er bij mijn weten ook weinig tot geen wegen en (financiële) middelen om min of meer los van de universiteit aan zelfstandig onderzoek te doen. Als onderzoeker moet je soms een beroep doen op andere wegen en middelen, bijvoorbeeld het Fonds Pascal Decroos, maar dan riskeer je dat je onderzoeksvoorstel wordt afgeschoten als 'te wetenschappelijk', 'niet journalistiek' genoeg.
Tot daar enkele losse bedenkingen.
Vriendelijke groet,
Gie van den Berghe
Frank,
BeantwoordenVerwijderenIk ben het grotendeels met je eens. Maar ik wantrouw ook die lijst van top 100 universiteiten, zoals ik de hele kwantificeerbaarheid van het wetenschappelijk onderzoek wantrouw. Vele van die zogenaamde A-tijdschriften die objectiviteit claimen, schuwen het nepotisme of de ons-kent-ons mentaliteit niet. Vele echt baanbrekende tijdschriften zijn in die lijst niet opgenomen. Maar dat doet niets af aan jouw analyse.
Groet,
Dirk
heel realistische analyse, meteen de vinger op de wond gelegd:
BeantwoordenVerwijderen- onderzoekscompetenties impliceren niet automatisch pedagogische competenties en omgekeerd.
- intensievere begeleidingen, o.a. via blackboard en andere internetsytemen,kunnen de kwaliteit van scripties, onderzoeken en papers aanzienlijk verhogen. In trainingen en tijd investeren is een must.
- internationale uitwisselingen verplichtend maken voor docenten/professoren/mentoren bevordert in hoge mate uitwisseling van specifieke competenties. De netwerken bestaan.
Het is niet alleen een kwestie van geld en autonomie, het is een kwestie van veel geld, van veel autonomie, en van keuzes maken. Als die keuzes maatschappelijk bepaald worden, en het moet met het geld dat nu beschikbaar is, kunnen we best het volgende kiezen: reduceer alle Letteren en Sociale Wetenschappen tot zuivere onderwijsfaculteiten, liefst op Hogeschoolniveau, en beperkt tot de BA, leidend tot beroepsdiploma's die rechtstreeks toegang geven tot banen in het onderwijs, de administratie, of de privé, laat alle pretentie varen dat je daar doet aan onderzoek of aan opleiden tot onderzoek, consolideer,voeg samen, reduceer cursussen tot het absolute minimum van wat een goede leraar (liefst enkel van taal, want literatuur is toch nutteloos, nietwaar?), een goede administrator, of
BeantwoordenVerwijdereneen goede zakenman nodig heeft, gooi alle keuzecursussen overboord, en stoom studenten zo snel mogelijk klaar voor het beroepsleven. MA's en doctoraten zijn uiteraard uit den boze, want absoluut nutteloos, ja zelfs schadelijk voor de betrokkenen, die zich daarmee enkel uit de markt prijzen, en eveneens voor de maatschappij, die daaraan toch alleen maar geld weggooit. Dat uitgespaarde geld (ach, het zal niet veel zijn, maar alla) investeer je dan in rendabele en nuttige
sectoren, zoals inderdaad geneeskunde, toegepaste wetenschappen, en dies meer. De bollebozen die dat oplevert, en die internationaal meekunnen op hun vakgebied, kunnen dan voor aantrekkelijke salarissen verkassen naar Harvard, Cambridge, Oxford, Stanford, Berkeley, of Shangai, waar ze bijdagen tot de naam en faam van de betrokken universiteit, die daardoor flinke inschrijvingsgelden kan aanrekenen aan de studenten die erop afkomen. Met een deel van dat geld kunnen die universiteiten dan de weinige nog overblijvende menswetenschappers in België die een wetenschappelijke knip voor hun neus waard zijn wegkopen, en dan berust voortaan het laatste woord over, pakweg, Rubens, Van Ostaijen en Boon, of Claus, bij hooggeleerde collega's in Amerika, China, of binnenkort India, enz. Voor Business Administration maak je natuurlijk een uitzondering, want met wat daar nu al voor kan aangerekend worden als inschrijfgeld kom je zo al uit de kosten.
Bijkomende voordelen zijn dat je nu ook niet meer moet investeren in boekenaanschaf of andere voorzieningen voor de menswetenschappen - dat deed je toch al bijna niet, maar nu heb je een echt goede stok om die hond te slaan; liefst morsdood deze keer. Je hebt nu waarschijnlijk allerlei gebouwen niet meer nodig, en daar kan je je winst uittellen door te verkopen, te verhuren, of te herbestemmen.
Op pakweg 10 jaar tijd heb je de boel dan zo gestroomlijnd dat er in België enkel nog nuttige studies overblijven. Ondertussen hebben Harvard en consoorten echter ook niet stil gezeten, en o.a. met de goede wetenschappers die ze hier voor een prikje hebben weggehaald - want die mensen zagen het hier toch niet meer zitten - en met het geld dat ze voor onderwijs door die mensen, óók in de menswetenschappen, aanrekenen een verdere voorsprong uitgebouwd. Want een diploma van Harvard, Oxford, en binnenkort Shanghai levert namelijk wél een meerwaarde op in de wereld. En dan moeten wij dus verdere keuzes maken: wat gaan we nu afbouwen om NOG "nuttigere" opleidingen over te houden en uit te bouwen. Die vicieuze cirkel houdt maar op als we het vicieuze eindpunt hebben bereikt en we de race moeten opgeven en de hele boel sluiten. Dan komt het ons heel goedkoop uit, want hoeven we binnenlands niets meer te betalen. Het betekent wel dat iedereen die kennis wil opdoen, echte kennis, dan elders terecht moet - tegen een prijs natuurlijk, de prijs van Harvard, of Shanghai.
Is dat wat we willen? Er is nu al geen werk meer, want te duur, voor alles wat met industriële productie te maken heeft in België, want laten we ons geen illusie maken: Ford, en GM, en Audi gaan op termijn dicht, want te duur, tenzij we afzakken tot een salarisniveau dat competitief is met China, India, Brazilië, en een reeks aanstormende industriële grootmachten met een jongere bevolking, lagere lastenstructuren, en geringere sociale bescherming. Het enig wat we hebben in België zijn, om Poirot te citeren, "our little grey cells", en als we die niet cultiveren kunnen we beter de boeken dicht doen, en het Bokrijk van Europa worden.
De enige duurzame oplossing bestaat erin te investeren, massaal te investeren in hoger onderwijs, van alle soorten, en dus ook op universitair niveau de menswetenschappen. Cultuur is OOK een commercieel product, en kan een land een aardige "return" opleveren, maar dan moet je er wel voor zorgen dat er een leefbare infrastructuur overblijft om die cultuur te voeden. Dat betekent ook dat onze universiteiten "commerciëler" moeten gaan denken over wat ze aanbieden, OOK in de menswetenschappen. Maar het betekent ook dat de overheid, en niet enkel de Belgische, maar op Europees niveau, in elk geval meer zal moeten investeren als de doelstellingen van de Europese top van Lissabon om van Europa de eerste kenniseconomie ter wereld te maken wil waarmaken. En dat 2010 daarvoor geen haalbare datum meer is, zoals oorspronkelijk vooropgesteld, is allang duidelijk. Daarvoor zal
gewoon een aanzienlijk groter percentage van het BNP naar onderwijs, en niet enkel naar lager en secundair, maar ook naar hoger onderwijs moeten gaan. Mogelijk, idealiter zelfs, via Scandinavisch model, waar onderwijs, ook hoger onderwijs, volledig gratis is, en toch internationaal aan de top staat - je vindt wél Deense, Zweedse en Finse universiteiten in de Shanghai toplijst.
Als het niet kan van de overheid, om welke reden dan ook, zal een groter deel van de kostprijs van een universitaire opleiding moeten komen van de gebruikers ervan. De baten van een universitaire
opleiding zullen moeten worden verrekend in de kosten ervan, OOK voor de gebruikers, de studenten en toekomstige afgestudeerden.
Natuurlijk zullen daarvoor allerlei systemen moeten worden uitgebouwd in functie van inkomen van de ouders, gevolgde studie (waarbij sommige studies uitzicht bieden op een beter inkomen na afstuderen dan andere), beurzen, studieleningen, enz. Maar er zal ook selectie aan de poort moeten komen voor toegang tot hoger onderwijs, al dan niet universitair. Kortom, een opleiding moet nog steeds een recht blijven, maar wel een recht dat men moet verdienen, door prestaties, maar ook door het onderschrijven van een financiële verantwoordelijkheid om na afloop van de studie het genoten onderwijs, geheel of gedeeltelijk, terug te betalen. Daartegenover moet een diploma van deze of gene universiteit of hogeschool ook een reële meerwaarde bieden - Harvard is verschrikkelijk duur, maar een diploma van Harvard biedt je weel een bijna waterdichte garantie op een gouden toekomst, en daarom is
het elke dollarcent die men eraan geeft waard. En wie het nodige geld niet heeft, maar wel heel intelligent is, kan OOK naar Harvard, met een beurs!
Met het geld dat zo beschikbaar komt - van de overheid alleen of én van de overheid én van de studenten - moet de kwaliteit van onze
universiteiten drastisch opgetrokken: investering in bibliotheken, databanken, onderzoek (jawel!) EN onderwijs (zo is de huidige numerieke verhouding tussen staf en studenten aan onze universiteiten op een aantal gebieden een aanfluiting internationaal gesproken). Enkel zo komen we in die top-100, enkel zo blijven onze hoger onderwijsinstellingen aantrekkelijk niet enkel voor onze Belgische studenten, maar ook voor buitenlandse studenten (en de slag om zowel
de Belgische als de buitenlandse studenten is al volop bezig, Europees, maar eveneens internationaal: Koreaanse en Chinese
universiteiten, rekruteren al volop internationaal, en sommige Indiase, vooral technische, universiteiten volgen al in hun spoor), of worden ze dat (weer?).
Kortom: er is geen eenvoudige, en vooral geen goedkope oplossing. Of we bouwen ons hoger onderwijs zo ver af dat het niet meer de moeite
loont om hier nog onderwijs te lopen, en dan betalen we uiteindelijk toch de prijs, collectief of individueel, door een beroep te moeten doen op buitenlandse instellingen. Of we investeren zelf, maar dan veel meer dan we nu doen, om daar uiteindelijk ook de return van te oogsten.
Vanzelfsprekend pleit ik voor het laatste - zelfs in het beste geval zal het echter niet een kwestie zijn van éénmalige injecties, maar een doorgedreven en volgehouden beleid op lange termijn, waarvan de vruchten slechts over drie, vier jaar op zijn vroegst zullen kunnen worden geplukt. Het drama is dat geen enkele politicus een horizon heeft die zover reikt, want eerst komen er altijd die volgende verkiezingen .... Het nog ergere drama is echter dat als niemand de moed opbrengt om deze toestand nu eens echt onder ogen te zien, en er wat aan te doen, we binnenkort uit die Shanghai lijst vallen, en dan zijn we echt een bananenrepubliek.
Theo D'haen
(Theo D'haen is hoogleraar aan de KUL en momenteel gastprofessor aan Harvard)
Een reactie, niet vanuit een universitaire ervaring, wel vanuit 30 jaar (in 2002 gelukkig afgesloten) ervaring als docent van een hogeschool, met name een hogeschool die vertalers en tolken opleidde of beweerde op te leiden.
BeantwoordenVerwijderenZeker in de talenrichtingen was de taakverdeling tussen universiteiten en hogescholen m.i. zinvol: hogescholen leidden op hoog niveau vakmensen op, universiteiten onderwijsmensen en een beperkt aantal onderzoekers. In mijn laatste 10 à 5 jaar als docent heb ik het niveau van de opleiding spectaculair zien dalen. Ik zie daarvoor verscheidene oorzaken: 1° De financiering van de hogescholen op basis van het aantal studenten (de kwantiteit) zonder dat daar een adequate kwaliteitscontrole tegenover stond. Gevolg, in mijn door een 'manager' geleid instituut: een constante druk op de docenten om 'mild' te kwoteren, zodat een hoog aantal studenten bleef doorstromen. Erg cynisch werd die redenering waar het de toenmalige eerste kandidatuur betrof. Ik heb zo'n manager letterlijk horen zeggen: als je ze in de eerste kandidatuur laat zakken, gaan ze het elders proberen; laat ze liever zakken in de tweede kandidatuur, dan doen ze het jaar over en dat is goed voor het studentenaantal.' Niet-vastbenoemde assistenten die zich niet aan die 'suggestie' hielden, werden op het eind van het academiejaar voor hun diensten bedankt. 2°) De veel te grote vrijheid waarmee de 'managers' de toegekende subsidies konden besteden. Ik heb in de loop van de jaren de bestedingen voor bibliotheekaankopen evenredig zien dalen met de stijgende bestedingen voor publiciteit en reclame: grote reclameborden op de Antwerpse trams en op treinstations, radiospotjes, enz. Het voor de reclamesector heilzame gevolg van de (louter kwantitatieve) concurrentie tussen hogescholen. 3) De verplichte associaties tussen universiteiten en hogescholen, waardoor de praktijkmensen in het docentencorps systematisch vervangen werden door 'wetenschappers' die het aan de universiteiten net niet gemaakt hebben, maar die blijven dromen van een opstap naar een 'volwaardige' baan aan een universiteit. In het concrete geval waarover ik spreek: vertaalateliers worden niet langer gegeven door vertalers maar door 'vertaalwetenschappers' die bv gedoctoreerd hebben over het concept onvertaalbaarheid bij Foucault, en die bij de evaluatieprocedures beoordeeld worden op artikels in vertaalwetenschappelijke tijdschriften. 4) waar aan de universiteiten tenminste nog een vorm van medezeggenschap van het onderwijzend en onderzoekspersoneel bestaat, al was het maar bij de verkiezing van de rector en de faculteitshoofden, bestaat dit in de meeste hogescholen niet: het beleid wordt uitsluitend bepaald door de 'managers', die meestal nauwelijks weten wat er in hun instituut wordt gedoceerd en die uitsluitend confereren met hun boekhouders. In het geval van mijn voormalige hogeschool worden deze managers aangeduid tijdens besloten vergaderingen van de CD&V-top. Alles op een rijtje: op deze manier gaat het hoger onderwijs finaal naar de bliksem. Als in het vervolg de hogescholen ook nog worden gefinancierd op basis van de zgn. output, d.w.z. het aantal afgeleverde gediplomeerden, zal deze neergang alleen nog maar worden versneld: de managers zullen bepalen hoeveel diploma's er jaarlijks moeten worden uitgereikt, volkomen los van de kwaliteiten van de afstuderenden.
Enkele bijkomende kanttekeningen, for the record
BeantwoordenVerwijderende ARWU rankings voor 2007 werden al zes weken geleden gepubliceerd, waarom komen ze nu pas in het nieuws en in discussies bovendrijven?
meer nog, op www.arwu.org/rank/2007/ARWU2007Methodology.htm kan je meekijken hoezeer die ranking helemaal het gewicht niet zou mogen hebben die men haar nu toebedicht
- de kwaliteit van het onderwijs wordt enkel getoetst door het aantal alumni van een instelling die een Nobelprijs op zak hebben (10% van de totale waarde)
- die Nobel is ook nog eens een maatstaf voor de kwaliteit van de faculteit (nog eens 10%)
- de 'research output' wordt gemeten op basis van het aantal in Nature en Science gepubliceerde artikels (20%)
Het overzicht van de verschillende toegekende gewichten kent hier één voetnoot: "For institutions specialized in humanities and social sciences such as London School of Economics, N&S is not considered, and the weight of N&S is relocated to other indicators."
- de grootte van de instelling bepaalt eveneens voor 10% het eindresultaat ("Academic performance with respect to the size of an institution"
De ARWU site vergelijkt ook de eigen data in een tabel waarbij het gaat om “Percentage Distribution of Top Universities by Country with Their Share of Global Population and GDP”. België scoort in relatief aandeel van de 500 beste universiteiten ter wereld 1,4%, evenveel als Israël en Oostenrijk en een volle procent minder dan Nederland.
Helemaal erg wordt het als je het relatief aandeel Belgische universiteiten (laten we de materia onderwijs voorlopig nationaal behandelen) in het geheel van de ARWU 500 plaatst tegenover het GDP, het bruto nationaal inkomen (met de achterliggende gedachte: hoe meer GDP, hoe meer mogelijkheden om hoog te scoren in aantal onderwijsinstellingen in de top 500). Ofte: hoe lager het % GDP en hoeveel hoger het nationaal aandeel in de GRWU top 500, hoe beter je land scoort (het is nu eenmaal de terminologie) op het vlak van onderwijs. Daarin scoort België met zijn 0,8% hetzelfde als Noorwegen en Denemarken en loopt het alweer achter op Nederland.
Echter, als we de vergelijking doortrekken GDP / aandeel top 500, dan maken we een sprong van bijna het dubbele en dat is niet meteen veel landen gegeven, zelfs de VS niet. De UK wel, alsook Canada, Zweden, Zwitserland, Australië, Nederland, Israël, Finland, Oostenrijk, China-Taiwan, China-Hong Kong (het onderscheid staat er zo vermeld) en Nieuw-Zeeland.
In relatieve termen is de Shanghai-ranking dus helemaal niet zo erg als enkel een blik op de top 500 ons laat geloven, en de vele beleidsmakers en praatjesmakers met hen. Integendeel, we staan mijlenver voor de VS, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Denemarken en Japan, om er maar enkele uit te pikken. Maar dat is een statistische analyse die uiteraard het nieuws niet haalt, wegens te complex?
Laten we het vooral houden op wegens te idioot? De ARWU ranking mag dan al verdedigd geweest zijn in een paper in een blad van standing, daarmee onderscheid het zich niet van eender welke andere ranking: gevaarlijk bladvulsel voor vereenvoudiging van discussies.
Echter, de discussie alhier en – bijvoorbeeld - in De Morgen van afgelopen woensdag doen toch vermoeden dat er voldoende krachten aan het werk blijven die het hoger onderwijs in Vlaanderen (om de drager te benoemen) een erg significante meerwaarde kan blijven bieden.
Ik bedacht me zonet het volgende: stel dat je het dozijn grootste namen binnen de Nederlandse literatuur maar ‘van Vlaamse komaf’ laat doceren aan HIVT en Letteren&Wijsbegeerte, dan kan dat die drie mensen in Shanghai geen ruk schelen.
Zolang procedures belangrijker zijn dan inhouden en zolang praktijk als niet-academisch wordt beschouwd - althans voor vertalers, want bij artsen en advocaten denken ze er anders over - zal er weinig veranderen. De vertalers die thans leven van het vak moeten niet vlug vrezen voor concurrentie... vrees ik
BeantwoordenVerwijderenRR