De Kennedy’s hebben democratische presidentskandidaat Barack Obama ondubbelzinnig geadopteerd als politieke erfgenaam van hun vermoorde broer en vader, president John F. Kennedy. Maar zou John F. Kennedy dat nu leuk hebben gevonden? Zou hijzelf voor Obama stemmen?
De steun van de Kennedy’s is een pijnlijk compliment voor de mediagenieke senator uit Illinois. Achter de mythe JFK schuilt immers veel onfraais. Martin Luther King wist er alles van. Enige kritische bedenkingen aan de vooravond van Super Tuesday.
Het was een opzienbarend bericht, eerder deze week, in de toch al zo verrassende verkiezingscampagne voor het Amerikaanse presidentschap: de Kennedy’s hebben besloten hun politieke steun te verlenen aan Barack Obama en niet aan Hilary Clinton, echtgenote van de grootste Kennedy-imitator uit de recente politieke geschiedenis van de VS. In een opmerkelijk opiniestuk afgelopen zondag in The New York Times bezong JFK’s dochter Caroline de senator uit Illinois op lyrische wijze. Ze besloot haar lofzang met volgende woorden: “I have never had a president who inspired me the way people tell me that my father inspired them. But for the first time, I believe I have found the man who could be that president — not just for me, but for a new generation of Americans.”
Caroline’s homage bevatte ook een zeer intrigerend zinnetje. “I want a president,” schreef ze, “who holds himself, and those around him, to the highest ethical standards.” Dat was opmerkelijk omdat “high ethical standards” nu niet meteen JFK’s voornaamste prioriteit waren. Dat weet zijn inmiddels vijftigjarige dochter natuurlijk ook. Dit zinnetje was dus ofwel een zoveelste bijdrage aan de mythische vervorming van wie Kennedy werkelijk was, ofwel was het een zeer bedekte kritiek op haar vaders presidentschap, en een subtiel verzoek aan Obama om het op dat vlak alvast beter te doen. De eerste verklaring is de waarschijnlijkste, de tweede de interessantste.
Een dag later trad senator Ted Kennedy zijn nichtje bij. In een speech voor studenten in Washington D.C. stelde hij Obama voor als de enige echte politieke erfgenaam van zijn in 1963 vermoorde broer. De retoriek was briljant, zoals het een Kennedy betaamt: There was another time, when another young candidate was running for President and challenging America to cross a New Frontier. He faced public criticism from the preceding Democratic President, who was widely respected in the party. Harry Truman said we needed “someone with greater experience”—and added: “May I urge you to be patient.” And John Kennedy replied: “The world is changing. The old ways will not do…It is time for a new generation of leadership.” So it is with Barack Obama.
De betekenis van de vergelijking met Truman was overduidelijk: Kennedy droeg in een en dezelfde alinea de Clintons politiek ten grave en duidde Obama aan als hun onontkoombare opvolger. En voor wie het nog niet had begrepen, voegde Kennedy eraan toe: “Obama is a fighter who cares passionately about the causes he believes in, without demonizing those who hold a different view.” Dat was een directe voor Bill Clinton, die volgens de patriarch der Kennedy’s de campagne de afgelopen weken heeft vervuild met racistische innuendo’s en andere smerigheden.
Door zijn vrouw een beetje te enthousiast te steunen - iets waar hij in het verleden niet altijd van kon worden beticht - heeft Bill Clinton zijn meest gegeerde vriend binnen het Democratische establishment naar het kamp van de tegenstander gejaagd. De broer van zijn idool JFK, naar wiens beeld hij zijn eigen presidentschap modelleerde, is nu een cruciale handlanger van rivaal Obama. De familie die hij zo bewonderde, de politicus wiens steun hem zo dierbaar was, zal straks misschien medeverantwoordelijk zijn voor de politieke dood van zijn vrouw. Veel dichter bij Shakespeare kun je in de hedendaagse politiek niet komen.
((Voor Bush' laatste State of the Union, afgelopen dinsdag in het Amerikaanse Congres, begroet Hillary Clinton Ted Kennedy, die een dag eerder zijn steun voor Obama heeft uitgesproken. Obama wendt het hoofd af. Foto's The New York Times)
Omarmd te worden door Amerika’s beroemdste - en meest tragische - politieke dynastie is een bonus waar Democratische kandidaten bij elke presidentsverkiezing naar hengelen. Doorgaans houden de Kennedy’s zich tijdens de voorverkiezingen afzijdig van het gewoel, en laten ze geen duidelijke politieke voorkeuren blijken. De symbolische betekenis van Ted Kennedy’s speech afgelopen maandag is dan ook buitengewoon groot. Plots leek Obama te baden in een bijna plechtig licht, alsof de gloed van Camelot op zijn schouders was neergedaald. Ook de politieke pers in de VS en elders klonk opgewonden, ja bijna opgelucht: eindelijk hebben de Kennedy’s zelf een waardige zoon gevonden voor een van Amerika’s meest populaire presidenten ooit, iemand die op geloofwaardige wijze in JFK’s voetsporen kan treden, ja, zelfs iemand die zijn werk kan verderzetten. In zekere zin is Obama de Kennedyzoon die JFK’s eigen zoon John John nooit is geworden. John John had volgens velen het presidentschap maar voor het grijpen. Golven van rouw en nostalgie zouden hem in de jaren tachtig of negentig van de vorige eeuw zo het Witte Huis hebben opgeleverd. Maar John John interesseerde zich niet voor politiek, hij is altijd een beetje een weke glamourboy gebleven, al is hij natuurlijk wel op zeer Kennedyeske wijze aan zijn einde gekomen - toen hij in slechte weersomstandigheden in een klein vliegtuigje nabij het eiland Martha’s Vineyard als een Icarus in zee stortte (19 juli 1999). Mooi, jong, verstandig en roekeloos - de jongen was erfelijk belast.
De euforische sfeer die de Kennedy’s in het kamp van Obama hebben gebracht, zou een mens doen vergeten dat de kennelijk ook vandaag nog steeds onverwoestbare mythe JFK een alles behalve fraaie werkelijkheid verbergt.
De tegenstelling tussen feiten en imago was wellicht het grootst op het fysieke vlak: de knappe, atletische, sportieve jongeman met de hagelwitte tanden, de elegante playboy die dankzij de moordaanslag op 22 november 1963 forever young zou blijven, was in werkelijkheid al lang voor hij het Witte Huis betrad een fysiek wrak. Kennedy leed al sinds september 1947 aan de ziekte van Addison (een insufficiëntie van de bijnierschors). In de jaren daarna kreeg hij ook steeds meer last van hoofdpijnen, ademhalingsprobemen, maagklachten, prostaatellende en vrijwel constante rugpijn. Kennedy onderging verschillende operaties, kreeg dagelijks injecties in zijn rug en slikte jarenlang iedere dag een halve apotheek: cortisone tegen Addison, en tegen alle andere kwalen Lomotil, Metamucil, Phenobarbital, Transentine en als toetje om te slapen Tuinal. Tijdens zijn jaren in het Witte Huis nam hij soms tot vijf keer per dag een hete douche, om de rugpijn een beetje draaglijker te maken. De gammele fysieke conditie van de president was een van de belangrijkste geheimen van zijn Administratie. Laten we hopen dat het Obama op dit vlak alvast beter vergaat.
***
(Uitweiding over Kennedy’s campagne)
De verkiezingscampagne duurde een halve eeuw geleden iets minder lang dan tegenwoordig. Kennedy maakte pas op 2 januari 1960 bekend dat hij dat jaar in november als Democratische kandidaat aan de presidentsverkiezingen wilde deelnemen. Daarvoor moest hij uiteraard eerst de nominatie van zijn partij zien te winnen. Dat is niet vanzelf gegaan. Kennedy moest afrekenen met zwaargewichten als Adlai Stevenson (die in 1952 en 1956 de presidentsverkiezingen had verloren van Eisenhower), Lyndon Johnson en Stuart Simington. Het establishment van de Democratische partij achtte de tweeënveertigjarige Kennedy te jong en onervaren voor het presidentschap.
Bovendien zorgde zijn katholieke achtergrond in vele lagen van de Amerikaanse bevolking voor een bijna hysterisch wantrouwen, ingegeven door de angst die vele protestantse Amerikanen al generaties lang koesterden, namelijk dat katholieken nooit betrouwbare republikeinen - niet in ideologische zin maar que staatkundige opvatting - kunnen zijn omdat ze nu eenmaal altijd twee meesters dienen: de republiek en de paus. Uit een enquête in mei 1959 bleek dat 24 % van de Amerikaanse kiezers nooit voor een katholiek zou stemmen, zelfs niet wanneer ze hem geschikt voor het presidentschap zou vinden. Ook Eleanor Roosevelt vroeg zich openlijk af of Kennedy als president wel zo oordeelkundig zou zijn om Kerk en Staat gescheiden te houden. Katholiek zijn was voor Kennedy wat “zwart” is voor Obama: een groot probleem in de ogen van het minder verlichte deel van de Amerikaanse bevolking, om het maar eens beleefd uit te drukken. Kennedy maakte er tijdens zijn campagne zelf grapjes over. Toen de methodistische bisschop Oxnam zei dat hij beducht was voor een katholiek in het Witte Huis omdat die “in constant touch with the pope” zou staan, antwoordde Kennedy dat hij, indien verkozen, Oxnam prompt tot persoonlijke afgezant bij het vaticaan zou benoemen, en de bisschop opdracht zou geven “to open negotiations for that Trans-Atlantic Tunnel immediately.”
Er waren maar zestien primaries. Voor de nominatie had je 761 afgevaardigden nodig. (Ter vergelijking: dit jaar moet je als Democratische presidentskandidaat de steun van 2025 afgevaardigden verwerven.) Kennedy haalde tijdens de eerste primary in New Hampshire - een staat die grenst aan zijn home state Massachusetts - meteen 85% van de stemmen. Hij won vervolgens ook Indiana en Nebraska zonder tegenstand. Toch was Kennedy nog steeds geen landelijke celebrity. Toen hij op campagne in het koude, winterse Wisconsin een taverne binnenstapte en zichzelf voorstelde met de woorden: “I’m John Kennedy and I’m running for President”, keek een van de stamgasten hem verbaasd aan en antwoordde: “President of what?” Maar op 5 april 1960 won Kennedy ook Wisconsin, ten nadele van zijn hardnekkigste rivaal, Hubert Humphrey. In de weken daarna - er was nog geen Super Tuesday in 1960 - veroverde Kennedy ook in West Virginia, Maryland en Oregon de meeste afgevaardigden. Op de Democratische Conventie in Los Angeles in juli 1960 werd hij als de officiële presidentskandidaat van de Democratische partij naar voren geschoven.
***
Ook op het inhoudelijke vlak zijn de tegenstellingen tussen de mythe JFK en de historische werkelijkheid van Kennedy’s presidentschap soms onthutsend. Zo was Kennedy hoegenaamd niet de progressieve, ja linkse ‘liberal’ waarvoor vele progressieven in het Democratische kamp - maar ook in Europa - hem houden. Kennedy was een keiharde communistenhater - zijn inaugurale rede is een toonbeeld van agressieve, provocerende Koude Oorlogretoriek - en een zeer pragmatisch politicus. Het eerste wat hij deed na zijn verkiezing was een belastingverlaging doorvoeren en het defensiebudget gevoelig verhogen - niet meteen beleidsdaden die wij met ‘links’ plegen te associëren. Kennedy distantieerde zichzelf trouwens nadrukkelijk van de ‘liberals’ in zijn partij. “I am not a liberal at all,” zei hij toen hij nog maar tot senator was verkozen, “I’m a realist.” Helemaal iets anders dus dan de bevlogen visionair die zo vaak uit zijn speeches opklonk, maar waarvan in zijn politieke daden bitter weinig te bespeuren valt. Tijdens zijn jaren als Amerikaans senator heeft hij trouwens geen enkel wetgevend werk van enige betekenis verricht.
Iemand met het gedachtengoed van Kennedy zou in de Amerikaanse politieke constellatie van vandaag nooit op de Democratische partij stemmen. Vandaag zou John F. Kennedy een gematigd republikein zijn. Hij zou eerder voort McCain dan voor Obama stemmen.
Het pijnlijkst aan de roekeloze vergelijking van Obama met JFk heeft te maken met een fundamenteel element in deze campagne: de race issue. Even recapituleren: op 7 januari suggereerde Hillary Clinton dat het Lyndon Johnnson is geweest - de democratische opvolger van Kennedy - die een aantal plannen en dromen van Martin Luther King heeft gerealiseerd. Met die opmerking - die historisch volkomen juist is - leek Hillary iets geringschattends te hebben geïnsinueerd over de verdiensten van de al even mythische Martin Luther King. Dat was in ieder geval de perceptie van vele progressieven, zowel blank als zwart, bij wie de Clintons het toen hebben verbruid. Het was ook het begin van de steeds bitsiger wordende duels tussen het Clintonkamp en het Obamakamp over de rol van race en gender in deze campagne. De heftige reacties op Hillary’s buitengewoon rustige, gematigde opmerking toont aan hoe vreselijk gevoelig de ethnische kwestie in de VS nog steeds is. Meer dan waarschijnlijk hebben nogal wat Afrikaanse Amerikanen naar aanleiding van Clintons zogezegde gaffe besloten zich helemaal achter Obama te scharen, bijna als een soort eerherstel voor de onaanraakbare Martin Luther King.
Maar nu ontstaat een enigszins duizelingwekkend imbroglio. Immers, JFK zelf was niet meteen een groot fan van Martin Luther King. Zo was King niet uitgenodigd op Kennedy’s Inauguratie, en evenmin op een meeting met burgerrechtenactivisten die twee maanden later plaatsvond in het kantoor van minister van justitie Bobby Kennedy. De president had geen hart voor de burgerrechtenbeweging waarvan King het bezielende boegbeeld was. Dat had King zelf ook al gauw in de smiezen. “The moral passion is missing,” zei hij toen JFK nog maar een paar maanden in het Witte Huis zat. JFK was een rijkeluiszoontje uit Boston dat zich bij de werkelijkheid van de rassensegregatie in het Zuiden volstrekt niets kon voorstellen. Pas toen de spanningen in 1963 in Birmingham Alabama kritiek werden, begon Kennedy de civil rights-kwestie ernstig te nemen.
Eén ding hadden King en Kennedy wel gemeen: ze gingen allebei vreemd. Edgar Hoover, de min of meer krankzinnige directeur van de FBI, wilde King laten bespioneren en zijn gesprekken afluisteren, in de hoop hem op die manier vroeg of laat fataal te kunnen compromitteren. Bobby Kennedy - Hoovers baas - was daar aanvankelijk niet zo enthousiast over. Maar Hoover, een seksueel verknipte eenzaat die de liederlijke Kennedy’s haatte, had een indrukwekkend dossier over John F. Kennedy’s seksuele escapades gedurende vele jaren. Het zou voor Hoover een koud kunstje zijn geweest om JFK's carrière te torpederen. En dus stemden de broers uit Boston ermee in dat Martin Luther King werd afgeluisterd door de FBI, in ruil voor absolute discretie van de FBI-baas over de promiscuïteit en de seksfuiven van de president.
Een mens hoeft geen puriteins moraalridder te zijn om te begrijpen dat, in het harde licht van de féiten en niet in de gouden glans van de mythe, de vergelijking met JFK niet bepaald flatteus is voor de jonge senator uit Illinois die nu een gooi doet naar het Amerikaanse presidentschap.
We hebben nu dus een zeer verwarrende, bijna hilarische situatie: de Clintons, die de Kennedy’s bewonderen, hebben zogenaamd Martin Luther King beledigd. Daarop ontstond een verharding in de campagne, met als gevolg dat Obama de steun kreeg van gegriefde Martin Luther Kingaanhangers, én van de Kennedy’s, die nu boos zijn op de Clintons en Obama hebben omhelsd als de politieke erfgenaam van John F. Kennedy, de president die Martin Luther King liet bespioneren en hem een aantal keren flink heeft vernederd.
Natuurlijk zou het mooi zijn als Obama de eerste zwarte president wordt - zoals Kennedy de eerste katholieke president was. Maar daar mag de vergelijking ophouden. Want het beeld van JFK dat nu voor de zoveelste maal in de internationale media weer wordt opgehangen, klopt van geen meter. De Kennedy’s hebben Obama met een giftige lauwerkrans omhangen.
2 opmerkingen:
Prachtig stuk.
Dit is echt een enorm goed stuk, dat zeer duidelijk licht werpt op de presidentsverkiezingen in Amerika. Zeer goed geschreven. Ik had nog wel een vraagje, als je zoiets schrijft, komt het dan tot stand via discussies met andere of volledig uit jezelf?
Julie
Een reactie posten