24 augustus 2008
Romeo en Julia: vertaalnotities (2)
In Shakespeares teksten zitten zwarte gaten: woorden, zinnen of uitdrukkingen die zo duister zijn dat nog niemand hun betekenis op overtuigende wijze heeft kunnen achterhalen. Als je bij een woord of een passage “famous crux” ziet staan, weet je dat je weer in zo’n gat bent aanbeland. Ook in Romeo and Juliet doen zich zulke zwarte gaten voor.
In een lange monoloog, meteen nadat de vorst van Verona Romeo heeft verbannen wegens zijn moord op Tybalt, verzucht de smachtende Julia:
Spread thy close curtain, love-performing night,
That runaway’s eyes may wink, and Romeo
Leap to these arms untalk’d-of and unseen.
De strekking is duidelijk: Julia wil met Romeo naar bed in den duik. Maar wat bedoelt ze precies met “runaway’s eyes”? Een berucht zwart gat. Wat zijn de hypothesen?
Volgens de editeurs van de Folgeruitgave uit 1992 is er geen probleem: “that runaway’s eyes may wink” zou betekenen: “those horses eyes may close.” De paarden waar het hier over gaat zouden dan de paarden van de zonnewagen zijn. Julia heeft een paar regels eerder gesproken over “Phoebus’ woning”, het huis van de zonnegod, en over Phaëton, de menner van de zonnewagen:
Gallop apace, you fiery-footed steeds,
Towards Phoebus’ lodging. Such a waggoner
As Phaeton would wip you to the west
And bring in cloudy night immediately.
Met andere woorden: hoe sneller de paarden de zonnewagen westwaarts door de hemel trekken, hoe vlugger het donker wordt, en de minnaars zich in het duister met elkaar kunnen vermengen. De paarden kunnen dan hun ogen sluiten (“wink” = sluiten).
Maar “runaway” betekent niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats “paard”. Een “runaway” is letterlijk een wegloper, een vagebond, een ontsnapte. De door Peter Holland bezorgde Penguinuitgave twijfelt dan ook aan de hippologische interpretatie: “eyes of the sun’s horses (?).” De Nortoneditie waarvan Stephen Greenblatt de general editor is, zet de twee mogelijkheden naast elkaar: “either the runaway horses of the sun or roving and curious vagabonds.” Klein probleem met de paardenhypothese: er staat “runaway’s”, niet “runaways’”. Spellingsregels waren in Shakespeares tijd minder rigide dan later, maar als je de crux op grond van hedendaagse regels bekijkt, dan zou het hier over maar één paard gaan, wat wellicht niet de bedoeling was, aangezien Julia het in de eerste regels over “steeds” (mv) had. Een andere mogelijkheid is dat “runaway” een verschrijving is. Volgens Dover Wilson stond er waarschijnlijk iets als “cunningest”: “cunningest eyes” zouden dan de ogen van de nieuwsgierigen zijn, de praatjesmakers, de roddelaars. Zodra zij hun ogen hebben gesloten, lijkt Julia nu te zeggen, zal niemand over Romeo kletsen (“untalk’d-of”) en kan hij mij ongezien (unseen) in de armen vliegen. Ook mogelijk.
Volgens de allerbeste teksteditie van Shakespeares werk, de Ardenreeks, blijft het probleem bestaan. “Runaway’s” zou volgens hier geciteerde bronnen ook naar de zon zelf kunnen verwijzen: “the sun which has at last turned and run before the irresistible onset of night.” Anderen denken dat Shakespeare met “runaway” de nacht bedoelde, en met “eyes” de sterren (de ogen van de nacht). Nog anderen denken dat “runaway” op de pas verbannen Romeo slaat. De Riverside, zowat de belangrijkste Amerikaanse editie van Shakespeares werk, is helemaal nergens zeker van: “runaway’s: unexplained; perhaps corrupt. Night must blind some thing or person that would comment harshly on their love.” Je hoort de voetnoot zuchten.
Hoewel ook de Ardeneditie de paardenhypothese het aannemelijkst lijkt te vinden, blijft de verwarring groot. Wat moet je als vertaler doen, als zelfs de Engelstalige commentatoren zo onzeker zijn? Ik zet de belangrijkste vertalingen op een rijtje:
Burgersdijk:
Breid uit uw floers, gij nacht, die liefde kroont,
Luik ieder zwervend oog, dat Romeo
Onzichtbaar, heimlijk, in deze armen snell’!
Courteaux:
O, spreid uw voorhang, liefdehoeder nacht,
Zodat elk heimlijk glurend oog zich sluit
En Romeo onbespied me in de armen vliegt.
Komrij:
Omfloers me, liefde-vergezellend duister,
Maak alle spieders blind - laat Romeo
Onopgemerkt in deze armen snellen.
Claus:
Trek de gordijnen dicht, nacht, die liefde
brengt,
en maak de loerders blind zodat Romeo
in deze armen springt, onbespied.
Opmerkelijk: geen van mijn illustere voorgangers heeft de associatie van “runaway” met de paarden van de zonnewagen in zijn vertaling opgenomen. Alle vier vonden ze deze hypothese blijkbaar de minst geloofwaardige, of de minst vertaalbare. In het geval van Claus is dit begrijpelijk, hij heeft immers de eerste vier regels, waarin Julia het over die zonnewagen heeft, gecoupeerd - wat ik uit dramatisch oogpunt bekeken een goede ingreep vind. Verder is het duidelijk dat elke vertaler met deze passage heeft geworsteld. Er gaat telkens veel verloren, er worden baarlijke trucs uitgehaald (Burgersdijks snell’), rare woorden bedacht (Courteaux’ liefdehoeder nacht, Komrij’s liefde-vergezellend), ritmes verrafelen. Ik zeg dit niet om hun werk te kritiseren, maar om aan te geven wat voor een hondse, hachelijke stiel vertalen wel kan zijn. Hoe ik het zelf ga doen? Ik kijk uit naar uw suggesties. (Wordt vervolgd.)
08 augustus 2008
Ode aan Watou
Zomervakantie en dus naar Watou geweest. Voor de achtentwintigste keer al organiseren Gwy Mandelinck en zijn vrouw Agnes Hondekyn daar in hun grensdorp wat je zou kunnen omschrijven als creatieve tussenkomsten in het landschap en in een paar bij voorkeur aftandse panden; confrontaties tussen woord en beeld, echo’s, verbanden, verrassingen. De gebeurtenis ‘Watou’ heeft in die jaren veel internationale aandacht en waardering verworven, met name in Nederland, de samenscholing van geelzwarte nummerborden op het krappe marktpleintje wordt met het jaar groter. Ook de gieren van de horeca zijn in deze kunstminnende nederzetting neergestreken: ik zag meer bedden & breakfasts dan vorige jaren. De kunstliefhebbers worden dit jaar in Watou zelfs opgewacht door een huifkar met tweespan, een attractie waarvan ik pas na enige tijd begreep dat ze niet was bedacht door een van de genodigde kunstenaars, maar door biermensen.
Het motto van Watou is dit jaar een versregel van Gerrit Kouwenaar: “Dat de verte nabijer dan ooit was.” Hoe die regel zich verhoudt tot de tentoongestelde werken van dichters en beeldende kunstenaars, is me tijdens de wandeling niet helemaal duidelijk geworden. Me dunkt dat er tussen Kouwenaars vers en de tentoongestelde kunst in ieder geval meerdere verbanden bestaan, de ene kunstenaar lijkt de verte te omarmen, een andere schuwt haar. Het vers biedt hooguit een wat vage, thematische oriëntatie. Uit de tekst die Mandelinck ter inleiding voor de catalogus schreef en die ik pas na mijn bezoek las, werd ik ook niet veel wijzer. Maar dat is allemaal niet erg.
Watou heeft altijd iets van een speurtocht: tussen de wilgen en de maisvelden zoek je naar wat beeldende kunstenaars en dichters nu weer hebben aangericht. Naar vondsten, gekte, ontroering, humor ook. Naar manieren waarop beelden en teksten communiceren met hun omgeving. Sommige kunstwerken doen dat nadrukkelijk, zoals bijvoorbeeld de video’s van Annelies Strba (“Dawa) en Andrea Fraser (“A visit to the Sixtine Chapel”) en de installatie “Salvator Globe” van Koen Vanmechelen, die in de Sint-Bavokerk op het marktplein van Watou te zien zijn. De grappigste, ook wel poëtische visualisering van Kouwenaars vers vond ik “Dwelling” van de Japanse kunstenaar Hiraki Sawa, een videofilmpje in zwartwit waarin tientallen vliegtuigjes door de kamers van een appartement zweven. Het heeft iets dromerigs, maar het kan ook de nachtmerrie zijn van een luchtverkeersleider die na een drukke dag in de controletoren thuiskomt en voor zijn geestesoog alleen maar stijgende en dalende vliegtuigen ziet.
Alle geselecteerde gedichten zijn door architect-criticus Koen Van Synghel gereproduceerd op spiegelglas her en der in het landschap neergezet, waardoor de verte als vanzelf tussen de woorden dringt, en de woorden in het landschap lijken weg te vloeien. Andere werken lijken zich van hun omgeving helemaal niet bewust, en hadden net zo goed elders kunnen hangen of staan. Werken waar je soms zou willen tegen zeggen: wat doe jij hier in Watou? Want dat lijkt me toch noodzakelijk binnen de optiek van dit evenement: dat de kunst weet heeft van de plek waar ze zich bevindt.
En dwars door dat alles: Claus. In iedere stopplaats op het parcours is hij aanwezig, wacht zijn stem je op. Een beetje overvloedig misschien, maar de schrijver was hier jarenlang een trouwe gast, hij is hier in het verleden meermaals gefêteerd, op het marktplein staat al jaren zijn door Raveel in de lucht uitgesneden silhouet - de hommage is dus vanzelfsprekend. En het deed deugd om hem weer eens te zien en te horen lezen, dat Nederlands, die stem, die gedichten. Eén keer was het weerzien beklemmend: in een zolderkamer van het voormalige rusthuis van Watou, een locatie die dit jaar voor het eerst in het parcours is opgenomen, loopt een video waarop Claus “De sporen” leest, zijn meedogenloze incantatie over verval en afscheid en dood (“De sporen / van zijn zingende zaag / van bedelende kater / van het ineenzakkend plastic gebeente / van de zee eindelijk zonder geraas”). Er rusten in het rusthuis nu geen oudjes meer, de laatsten zijn een paar maanden geleden naar Poperinge overgebracht, maar hun weeë geur hangt er nog. De plek, de geur en de onvermijdelijke gedachte aan Claus’ euthanasie en de heisa eromheen, maakten het gedicht nog pregnanter dan het al was. Elders, op een andere video, zie je naast Claus’ spreekgestoelte Eddy Van Vliet zitten, ook een dichter die erg van Watou hield, ook dood, vijf jaar al, zijn asse is destijds verstrooid in de wei tegenover Mandelincks huis, zijn grafmonument, een raam in het landschap, staat er nog steeds.
Watou 2008 is geen ophefmakende editie maar bevat toch weer een aantal interessante confrontaties tussen woord en beeld, tussen kunst en context, reflectie en natuur. Het introduceert ook dit jaar weer vele duizenden mensen met nieuwe namen en werken, en bereikt alleen al daardoor in twee maanden meer dan vele galerieën in jaren.
Het is daarom des te bedroevender dat dit internationaal vermaarde gebeuren ook in zijn achtentwintigste jaar weer met ernstige financiële moeilijkheden kampte, en pas kon doorgaan dankzij een in extremis bedongen subsidie van minister Geert Bourgeois. Niet verwonderlijk dus dat de onvermoeibare Gwy en Agnes toch een beetje vermoeid klonken, dit jaar. De financiële last begint te wegen. Met name de transportkosten van kunst en kunstenaars zijn astronomisch toegenomen. Terwijl de vaak piepjonge kunstenaars die zij hier tentoonstellen in vele gevallen steeds sneller steeds grotere sommen verdienen in de geglobaliseerde kunstmarkt, blijft het voor de organisatoren wroeten en tellen. Misschien houden ze er volgend jaar wel mee op, bedacht ik tijdens de terugrit naar het binnenland, misschien beramen ze in stilte het afscheid van hun eigen schepping. Het zou wel mooi kunnen zijn: nog één keer een knaleditie, de weiden bezaaien met werken van alle kunstenaars die hier ooit aandacht kregen, veel pers, veel publiek - en dan de hele boel in de fik steken. Een gigantische kunstbrand, het ultieme vreugdevuur der ijdelheden, het hele dorp van de kaart geschroeid. Waarna alleen nog as en onkruid. En het raam van Van Vliet en het silhouet van Claus - als twee mysterieuze meteoren.
Maar voor het zover is: Vlaamse Gemeenschap, geef deze twee mensen een prijs. De Mandelincks hebben voor de kunst al lang veel meer gedaan dan menig kunstenaar die in de afgelopen kwarteeuw heeft mogen exposeren daar tussen de maiskolven. Dat verdient onbekrompen hulde, punt.
Poëziezomer Watou, nog tot 7 september. Info: www.poeziezomerswatou.be
E-mail: mandelinck@gmail.com
Het motto van Watou is dit jaar een versregel van Gerrit Kouwenaar: “Dat de verte nabijer dan ooit was.” Hoe die regel zich verhoudt tot de tentoongestelde werken van dichters en beeldende kunstenaars, is me tijdens de wandeling niet helemaal duidelijk geworden. Me dunkt dat er tussen Kouwenaars vers en de tentoongestelde kunst in ieder geval meerdere verbanden bestaan, de ene kunstenaar lijkt de verte te omarmen, een andere schuwt haar. Het vers biedt hooguit een wat vage, thematische oriëntatie. Uit de tekst die Mandelinck ter inleiding voor de catalogus schreef en die ik pas na mijn bezoek las, werd ik ook niet veel wijzer. Maar dat is allemaal niet erg.
Watou heeft altijd iets van een speurtocht: tussen de wilgen en de maisvelden zoek je naar wat beeldende kunstenaars en dichters nu weer hebben aangericht. Naar vondsten, gekte, ontroering, humor ook. Naar manieren waarop beelden en teksten communiceren met hun omgeving. Sommige kunstwerken doen dat nadrukkelijk, zoals bijvoorbeeld de video’s van Annelies Strba (“Dawa) en Andrea Fraser (“A visit to the Sixtine Chapel”) en de installatie “Salvator Globe” van Koen Vanmechelen, die in de Sint-Bavokerk op het marktplein van Watou te zien zijn. De grappigste, ook wel poëtische visualisering van Kouwenaars vers vond ik “Dwelling” van de Japanse kunstenaar Hiraki Sawa, een videofilmpje in zwartwit waarin tientallen vliegtuigjes door de kamers van een appartement zweven. Het heeft iets dromerigs, maar het kan ook de nachtmerrie zijn van een luchtverkeersleider die na een drukke dag in de controletoren thuiskomt en voor zijn geestesoog alleen maar stijgende en dalende vliegtuigen ziet.
Alle geselecteerde gedichten zijn door architect-criticus Koen Van Synghel gereproduceerd op spiegelglas her en der in het landschap neergezet, waardoor de verte als vanzelf tussen de woorden dringt, en de woorden in het landschap lijken weg te vloeien. Andere werken lijken zich van hun omgeving helemaal niet bewust, en hadden net zo goed elders kunnen hangen of staan. Werken waar je soms zou willen tegen zeggen: wat doe jij hier in Watou? Want dat lijkt me toch noodzakelijk binnen de optiek van dit evenement: dat de kunst weet heeft van de plek waar ze zich bevindt.
En dwars door dat alles: Claus. In iedere stopplaats op het parcours is hij aanwezig, wacht zijn stem je op. Een beetje overvloedig misschien, maar de schrijver was hier jarenlang een trouwe gast, hij is hier in het verleden meermaals gefêteerd, op het marktplein staat al jaren zijn door Raveel in de lucht uitgesneden silhouet - de hommage is dus vanzelfsprekend. En het deed deugd om hem weer eens te zien en te horen lezen, dat Nederlands, die stem, die gedichten. Eén keer was het weerzien beklemmend: in een zolderkamer van het voormalige rusthuis van Watou, een locatie die dit jaar voor het eerst in het parcours is opgenomen, loopt een video waarop Claus “De sporen” leest, zijn meedogenloze incantatie over verval en afscheid en dood (“De sporen / van zijn zingende zaag / van bedelende kater / van het ineenzakkend plastic gebeente / van de zee eindelijk zonder geraas”). Er rusten in het rusthuis nu geen oudjes meer, de laatsten zijn een paar maanden geleden naar Poperinge overgebracht, maar hun weeë geur hangt er nog. De plek, de geur en de onvermijdelijke gedachte aan Claus’ euthanasie en de heisa eromheen, maakten het gedicht nog pregnanter dan het al was. Elders, op een andere video, zie je naast Claus’ spreekgestoelte Eddy Van Vliet zitten, ook een dichter die erg van Watou hield, ook dood, vijf jaar al, zijn asse is destijds verstrooid in de wei tegenover Mandelincks huis, zijn grafmonument, een raam in het landschap, staat er nog steeds.
Watou 2008 is geen ophefmakende editie maar bevat toch weer een aantal interessante confrontaties tussen woord en beeld, tussen kunst en context, reflectie en natuur. Het introduceert ook dit jaar weer vele duizenden mensen met nieuwe namen en werken, en bereikt alleen al daardoor in twee maanden meer dan vele galerieën in jaren.
Het is daarom des te bedroevender dat dit internationaal vermaarde gebeuren ook in zijn achtentwintigste jaar weer met ernstige financiële moeilijkheden kampte, en pas kon doorgaan dankzij een in extremis bedongen subsidie van minister Geert Bourgeois. Niet verwonderlijk dus dat de onvermoeibare Gwy en Agnes toch een beetje vermoeid klonken, dit jaar. De financiële last begint te wegen. Met name de transportkosten van kunst en kunstenaars zijn astronomisch toegenomen. Terwijl de vaak piepjonge kunstenaars die zij hier tentoonstellen in vele gevallen steeds sneller steeds grotere sommen verdienen in de geglobaliseerde kunstmarkt, blijft het voor de organisatoren wroeten en tellen. Misschien houden ze er volgend jaar wel mee op, bedacht ik tijdens de terugrit naar het binnenland, misschien beramen ze in stilte het afscheid van hun eigen schepping. Het zou wel mooi kunnen zijn: nog één keer een knaleditie, de weiden bezaaien met werken van alle kunstenaars die hier ooit aandacht kregen, veel pers, veel publiek - en dan de hele boel in de fik steken. Een gigantische kunstbrand, het ultieme vreugdevuur der ijdelheden, het hele dorp van de kaart geschroeid. Waarna alleen nog as en onkruid. En het raam van Van Vliet en het silhouet van Claus - als twee mysterieuze meteoren.
Maar voor het zover is: Vlaamse Gemeenschap, geef deze twee mensen een prijs. De Mandelincks hebben voor de kunst al lang veel meer gedaan dan menig kunstenaar die in de afgelopen kwarteeuw heeft mogen exposeren daar tussen de maiskolven. Dat verdient onbekrompen hulde, punt.
Poëziezomer Watou, nog tot 7 september. Info: www.poeziezomerswatou.be
E-mail: mandelinck@gmail.com
Abonneren op:
Posts (Atom)