01 september 2008

Bracht Obama stiekem hulde aan Jimmy Carter?

In de mediashow rond Barack Obama blijft Jimmy Carter geheel uit beeld. De ex-president is in zijn eigen partij uit de gratie gevallen. Niettemin bevatte Obama’s aanvaardingsspeech in Denver frappante echo’s uit de aanvaardingsspeech van Carter in 1976. Een stiekeme hulde?


Vorige week maandag, op de eerste dag van de Democratische Conventie in Denver, kreeg voormalig president (1977-1981) Jimmy Carter welgeteld zeven minuten aandacht van zijn partijgenoten. Er werd een filmpje getoond over zijn werk voor de slachtoffers van Hurricane Katrina in New Orleans, waarna hij samen met zijn vrouw Rose één minuut het podium op mocht om zwaaiend en lachend het applaus in ontvangst te nemen. Exit Carter. Geen speech, geen bloemen, niks.

Het is niet gering om op zo’n gewichtig moment een van de twee Nobelprijswinnaars voor de Vrede die de Democratische partij in haar rangen heeft (Al Gore kreeg hem ook, maar voor veel minder), zo zichtbaar de mond te snoeren. De vergelijking is overdreven, maar ik moest toch even terugdenken aan de goeie ouwe sovjetpraktijken, toen ministers en andere politieke leiders de ene keer wel op het bordes of op een foto verschenen, en dan weer niet...

De reden waarom de Democraten Carter naar de coulissen hebben verbannen, is heel simpel. Carter is een luis in de pels van zijn eigen partij. Hij kritiseert niet alleen het beleid van de Republikeinen, hij verkondigt ook meningen en stelt ook daden die zijn eigen partijgenoten hem niet in dank afnemen. Zo kreeg hij bakken kritiek over zich heen toen hij eerder dit jaar in Damascus over vrede in het Midden-Oosten ging praten met Khaled Mehsaal, de leider van de Palestijnse beweging Hamas. Carter is namelijk van mening dat je, als je een conflict wil oplossen, met álle partijen in het conflict moet praten, en niet alleen met die partijen die je het sympathiekst zijn. Zoveel simpele logica is in de internationale politiek zelden zegevierend. Toen Carter zich in zijn voorlaatste boek Palestine. Peace not Apartheid kritisch uitliet over het beleid van Israël, namen sommige zionistische gekken al het woord ‘antisemitisme’ in de mond. Howard Dean, voorzitter van de Democratische Partij, heeft zich openlijk gedistantieerd van de demarches van Carter in het Midden-Oosten. Carter mocht in Denver geen enkele rol van betekenis spelen, onder meer om de voor de Democraten electoraal erg belangrijke joodse gemeenschap niet te irriteren. Hij is een lastpak, en in de feel good show die zo’n conventie is, zijn lastpakken ongewenst, Nobelprijs of niet.

Jimmy Carter heeft zich in de nadagen van zijn ongelukkige presidentschap ontwikkeld niet alleen tot een internationaal gerespecteerd vredesactivist, voor het establishment van zijn eigen partij is hij een soort Socrates geworden, iemand die zonder enig eigenbelang dringende en vervelende vragen stelt. De gifbeker blijft hem wellicht bespaard, maar hij is wel degelijk een maverick in eigen rangen. Zoals de machthebbers van Athene Socrates uitspuwden, zo banden de Democraten Carter uit de partij, en legden zij hem in Denver het zwijgen op.

Het eerste signaal dat Obama zijn geëxcommuniceerde voorganger misschien wel in ere wilde herstellen, kwam er toen hij Zbigniew Brzezinski in zijn kring van adviseurs opnam. Brzezinski was Carters veiligheidsadviseur, een havik, onder meer verantwoordelijk voor de wanhoopspoging van het Amerikaanse leger in 1980 om de Amerikaanse gijzelaars in Iran met geweld te bevrijden, een catastrofale mislukking die mede het einde van Carters presidentschap heeft bezegeld. (Bij de presidentsverkiezingen in november 1980 blies Ronald Reagan hem het Witte Huis uit.) Brzezinski oogt vreemd in dat Obamakamp, minstens zo vreemd als Sarah Palin in het kamp van McCain.

Maar nu was er dus die speech van Obama in Denver, een speech die al bij voorbaat historisch was, want nog nooit eerder heeft een zwarte - enzovoort. Mij viel de speech eerlijk gezegd een beetje tegen. De retoriek verrast niet meer. We weten dat Obama kan speechen als geen ander - hij spreekt waarlijk beter dan Martin Luther King Jr. Maar de speech in Denver bevatte geen nieuwe, onweerstaanbare soundbites zoals Obama die eerder tijdens de voorverkiezingen wel bracht, genre “We are the ones...we’ve been waiting for.”

Het besluit om ook praktische beleidsvoorstellen en concrete beloften in zijn speech op te nemen, was misschien tactisch noodzakelijk, het maakte de speech niet beter, zelfs niet geloofwaardiger. Integendeel. Belastingverlaging voor 95% van de gezinnen, Amerika in tien jaar tijd onafhankelijk maken van Arabische olie...het waren beloften op de rand van het belachelijke. Hou me niet zo voor de gek, dacht ik, je weet zelf heel goed dat dit onmogelijk is. Ook de poging om zichzelf als een average guy te portretteren door beknopte familieportretjes te schetsen van flinke mama en hard werkende oma - het was allemaal vreselijk stereotiep en zo doorzichtig als wat. Maar misschien werkt het, politiek succes is niet noodzakelijk gebouwd op diepzinnigheid.

De speech verraste alleen door de toon, de heftigheid, de concrete aanvallen op McCain, ook al ontspoorden die uithalen soms in wel erg simplistische flauwiteiten, bijvoorbeeld over McCain die Osama bin Laden zomaar zou laten lopen: “John McCain likes to say that he’ll follow bin Laden to the Gates of Hell - but he won’t even go to the cave where he lives.” Tja.

Nee, het interessantste, en tot nu toe ook geheel onopgemerkte kenmerk van Obama’s redevoering waren de slinkse verwijzingen naar Carters aanvaardingsspeech.

Madison Square Garden, New York, 15 juli 1976. Carter, een pindaboer uit Georgia die als volslagen outsider de voorverkiezingen had gewonnen, begint zijn toespraak met een geweldige zin: “My name is Jimmy Carter, and I’m running for president.” Die zin was een allusie op een beroemde anekdote over John F. Kennedy, die tijdens de voorverkiezingen in 1960 een bar ergens in het winterse Wisconsin - Kennedy was buiten Massachusetts en Washington DC ook een volslagen onbekende nog - binnenstapte en de lokale tooghangers begroette met de woorden: “I’m John Kennedy and I’m running for President.” Waarop een van de stamgasten hem verbaasd aankeek en antwoordde: “President of what?”

Carters speech in 1976 stond helemaal in het teken van twee trauma’s die de relatie tussen de Amerikaanse bevolking en het politieke establishment hadden verziekt: het Watergateschandaal en de nog maar pas beëindigde oorlog in Vietnam. Hij gaf dat crisisgevoel tamelijk pregnant weer: “We have been a nation adrift too long. We have been without leadership too long. We have had divided and deadlocked government too long. (...) Our country has lived through a time of torment. It is now time for healing.” Tweeëndertig jaar later ziet ook Obama Amerika in een crisis verkeren: “We meet at one of those defining moments - a moment when our nation is at war, our economy is in turmoil, and the American promise has been threatened once more.”

In 1976 had het land behoefte aan een schone lei, onbesproken leiders, een nieuw begin. “There is a new mood in America,” zei Carter. “Our people are searching for new voices and new ideas and new leaders.” Obama speelde in op een vergelijkbare behoefte aan verandering en vernieuwing in nagenoeg dezelfde bewoordingen: “All across America something is stirring. (...) The American people (...) insist on new ideas and new leadership, a new politics for a new time.”

Over de verantwoordelijkheid en de ook wel beperkte macht van de politiek om zulke veranderingen te bewerkstelligen, zei Carter: “Although governments has its limits and cannot solve all our problems, we Americans reject the view that we must be reconciled to failures and mediocrity, or to an inferior quality of life.” Obama citeerde hem letterlijk: “Government cannot solve all our problems, but what it should do is that which we cannot do for ourselves (...).”

Een ander thema dat in beide redevoeringen aan bod kwam, is de kloof tussen politiek en bevolking. Beide kandidaten presenteerden zich nadrukkelijk als outsiders - ook Reagan deed dat overigens - die hun kandidatuur voor het presidentschap niét aan het politieke establishment in Washington te danken hebben. Carters maakte dat meteen duidelijk in zijn openingszin, Obama zei: “I realize that I am not the likeliest candidate for this office. I haven’t spent my career in the halls of Washington.” In zekere zin bedreven beide politici in hun aanvaardingsspeech anti-politiek: ze stelden de politieke kaste voor als een bende die grossiert in blunders en vergissingen, die elitair en wereldvreemd is, in de greep van lobbygroepen en het grote geld, en doof voor wat the people verlangt en verdient. Carter sprak over de politiek in het algemeen, Obama viseerde uiteraard McCain en Bush. Maar in beide speeches wordt een keiharde oppositie gesuggereerd tussen de bevokking en haar vervreemde leiders. En beide politici uitten de belofte dat zij deze kloof zouden dichten, en de regering, de politiek, weer in naam van de bevolking zouden doen spreken. Carter: “We have been hurt, we have been disillusioned. We have seen a wall go up that separates us from our own government.” Obama: “Our government should work for us, not against us. It should help us, not hurt us. ”

Carter stelde de cesuur tussen de people en de politiek wel heel scherp: “Each time our nation has made a serious mistake the American people have been excluded from the process. The tragedy of Vietnam and Cambodia, the disgrace of Watergate, and the embarrassment of the CIA revelations could heve been avoided if our government had simply reflected the sound judgement and good common sense and the high moral character of the American people.” Zo ver dreef Obama het niet.

Maar beiden drukten aan het einde van hun aanvaardingsspeech wel het geloof en het vertrouwen uit dat de verandering die zij voorstonden, onomkeerbaar was. Carter: “I see an America on the move again, united, a diverse and vital and tolerant nation...” Obama: “I believe that as hard as it will be, the change we need is coming. Because I’ve seen it. Because I’ve lived it.”

Alle Amerikaanse speeches in dit genre vertonen zekere gelijkenissen met elkaar, maar de echo’s van Carters speech in Obama’s rede zijn meer dan toevallige gelijkenissen. Terwijl alle commentatoren hem voortdurend in verband brengen met Kennedy en Clinton, heeft Obama wellicht stiekem ook hulde wilde brengen aan die ene voorganger over wie het in de partij zo lastig praten is. Die hulde is terecht, want Carter is misschien wel de meest onderschatte president uit de recente Amerikaanse geschiedenis. Je moet alleen hopen dat het Obama, als hij verkozen wordt, beter zal vergaan.

Geen opmerkingen: