Het heeft niet veel gescheeld of The Sellout, de vierde roman van de Afrikaans-Amerikaanse auteur Paul Beatty (°1962), was in Groot-Brittannië nooit verschenen. Het boek was al door achttien uitgeverijen afgewezen toen OneWorld, een kleine onafhankelijke uitgeverij, het toch aandurfde om deze
woeste satire over racisme in de VS uit te brengen. En kijk: Beatty won prompt
de Man Booker Prize 2016 – amper twee jaar nadat de organisatoren van Engelands
meest prestigieuze literaire bekroning de prijs toegankelijk hadden gemaakt voor
alle Engelstalige schrijvers, tot groot ongenoegen van, bijvoorbeeld, Julian
Barnes, die vond dat Amerikanen maar hun eigen prijzen moeten winnen.
De recensies die ik her en
der in de pers heb gelezen waren overwegend lovend. “Een van de belangrijkste
en moeilijkste Amerikaanse romans van de 21ste eeuw,” vond de Los
Angeles Times. “Swiftiaanse satire van het hoogste niveau,” oordeelde de Wall
Street Journal. De San Francisco Chronicle noemde Beatty een hedendaagse Mark
Twain. En de meestal nogal bezadigde
National Public Radio had het over “de eerste grote satirische roman van de
eeuw” en “een komisch meesterwerk”. Ook The Guardian vond het boek
“meesterlijk” en promoveerde Beatty tot “Amerika’s grappigste schrijver.” Alleen
in de Britse krant The Telegraph las ik enig voorbehoud (http://www.telegraph.co.uk/books/what-to-read/man-booker-prize-shortlist-2016-paul-beattys-the-sellout-is-an-o/) en ook de Standaard
der Letteren, het boekenkatern van De Standaard, was niet onder de indruk. De
stijl van Beattys boek werd er omschreven als “waanzinnig rusteloos”. Dat kun
je wel zeggen.
Het uitgangspunt van The Sellout is veelbelovend. In het
Hooggerechtshof in Washington D.C. zit een zwarte man, “stoned van
herinneringen en marihuana”, te wachten tot zijn zaak wordt behandeld. De
aantijgingen zijn niet gering. Me, zo heet de man, heeft de Amerikaanse
grondwet tweemaal overtreden. Hij bezit namelijk een slaaf – wat het Dertiende
Amendement verbiedt- én hij wil de rassensegregatie opnieuw invoeren – wat
indruist tegen het Veertiende Amendement. Roept de zwarte raadsheer tegen de
zwarte verdachte: “Nigger, ben je gek geworden?” Maar Me denkt: “Sinds wanneer
heeft een beetje slavernij en segregatie iemand kwaad gedaan, en zo ja, de
ballen.”
Aan het eind van
deze veelbelovende ouverture krijgt de lezer het verdict van het Hof niet te
lezen. Ah! dacht ik, een raamvertelling, een vorm die hoge verwachtingen schept
en, als het vakkundig is gedaan, de lezer doet doorlezen. Jammer genoeg lost De verrader die verwachting
niet in. Driehonderd pagina’s later, aan het slot, weet je nog steeds niet wat
het Hof nu heeft beslist. Wat weten we dan wel?
Me, de ik-verteller,
woont op een boerderij in Dickens, een getto aan de zuidkant van Los Angeles. Hij
is enig kind en heeft een enorm vadercomplex. Zijn moeder is in geen velden of
wegen te bekennen. Alles draait om pa, een gerespecteerd psycholoog die
wetenschappelijke experimenten uitprobeert op zijn zoontje en in het dorp
bekendstaat als de Niggerfluisteraar:
“Als ergens een nigger ‘helemaal de weg kwijt was’ en uit een boom of van een hoog viaduct moest worden gepraat, dan werd hij er altijd bij geroepen. (...)De stem van mijn vader kon razernij omzetten in ontspanning en mensen in staat stellen hun angsten onbevangen onder ogen te zien.”
De vader van Me is ook voorzitter van “de Intellectuelen van de
Dum Dum Donut, de plaatselijke denktank” – de naam is meteen een goed voorbeeld
van de manier waarop Beatty’s tekst vaak komisch wil zijn, namelijk door
zogenaamd ‘hoge’ culturele begrippen of referenties (denktank, intellectuelen)
te vermengen met zogenaamd ‘lage’ elementen uit de populaire cultuur (Donut).
Twee rampen treffen
Me: zijn vader wordt door de politie doodgeschoten en vijf jaar later houdt Dickens,
het dorp in de stad waar hij is opgegroeid, op te bestaan. Dat is heel erg, ook
voor die andere inwoner van Dickens, Hominy Jenkins, een knettergekke en
stokoude acteur die in lang vervlogen tijden bijrolletjes speelde in The Little
Rascals (De Boefjes), een reeks komische korte films die in de jaren twintig
van de vorige eeuw erg populair was in Amerika. (Terzijde: in de gelijknamige,
op deze filmpjes gebaseerde langspeelfilm uit 1994 speelt Donald Trump een
bijrol.). Zolang Dickens nog bestond, kwamen fans van The Little Rascals de
oude acteur Jenkins er weleens opzoeken. Maar toen “Dickens verdween, verdween
ik mee. Ik krijg geen fanmail meer. Ik heb al tien jaar geen bezoek meer gehad,
want niemand weet me nog te vinden.”
Het is deze gekke
oud-acteur die Me vraagt om hem in dienst te nemen als slaaf. “Soms moet je
gewoon accepteren wie je bent en je daarnaar gedragen. Ik ben een slaaf. Dat ben
ik nu eenmaal. Voor die rol ben ik geboren.” Node neemt Me Hominy in dienst: “Mijn
gezag over deze klinisch gedeprimeerde lijfeigene is me opgedrongen.”
Me en Hominy vatten het
plan op om Dickens weer op de kaart te zetten. Dat doen ze vrij letterlijk. Ze
schilderen witte strepen op de grond die de contouren van hun opgeheven stadje
weer zichtbaar maken en bij de afslag op de snelweg plaatsen ze het bord terug:
VOLGENDE AFSLAG – DICKENS.
Problematischer is
het besluit van Me om scholen en openbare voorzieningen van Dickens opnieuw te
segregeren. “Apartheid heeft Zuid-Afrika verenigd, dus waarom zou het in
Dickens niet werken?” luidt Me’s ietwat bizarre argument.
Het zijn deze twee
misdaden –de herinvoering van slavernij en van segregatie- die de hoofdpersoon
tot een “sellout”, een verrader maken en hem uiteindelijk voor de Supreme Court
brengen.
Zoals ik het hier
samenvat lijkt The Sellout een
tamelijk eenvoudig, rechttoe rechtaan verhaal, maar dat is allerminst het
geval. Na de sterke Proloog begint de roman alle kanten uit te waaieren. De
lezer krijgt een hoop verhalen, herinneringen, flashbacks voorgeschoteld die
allemaal direct of indirect wel iets te maken hebben met het wedervaren van
ik-verteller en hoofdpersonage Me, maar het
lijkt allemaal zo richtingloos, zo kabbelend en keuvelend, dat je je afvraagt: waarom
dit en niet iets anders? Waar gaat dit heen? U hoort mij niet pleiten voor een
eenstemmige verteltrant of zogenaamd psychologisch realistische personages,
integendeel, maar dit boek is wel erg flodderig geweven, veel te weinig
doorgecomponeerd om althans mijn aandacht gaande te houden. De verrader verzandt in uitweidingen en
associaties die soms wel virtuoos zijn opgeschreven, maar die me allengs steeds
minder konden boeien.
Ook de stijl én de
humor, uitgerekend de meest geroemde eigenschappen van dit boek, kwamen na een
tijdje zo geforceerd over dat ik er alleen nog moe van werd. De verbale krachtpatserij,
de boutadezucht, het o zo graag o zo grappig willen zijn – het is allemaal o zo
nadrukkelijk, zo gekunsteld, en soms gewoon onbegrijpelijk: “Hij was zo donker
als een onbetaalde elektriciteitsrekening.” Huh?
De Nederlandse
vertalers Gerda Baardman en Bart Gravendaal hebben ongetwijfeld hun stinkende
best gedaan om dit Californische hyperproza recht te doen, maar dit Nederlands danst
niet, brandt niet, bijt niet. Het blijft heel dicht bij de brontaal, die dan
weer heel dicht bij een heel specifieke, idiomatische spreektaal aanleunt – en
dat is voor een vertaler altijd hachelijk. Zegt slaaf Hominy: “Well, you musta stuck yo’
hand up Godzilla’s asshole, cuz you gotta green thumb like a motherfucker.” Vertaling:
“Uw hand moet in Godzilla’s reet hebben gezeten, want u hebt motherfucking groene vingers.” Keurig
vertaald, maar wie zegt zoiets? Vertalen is hier vaak slechts damage control: “Get some pussy” (“zoek
wat te neuken”), “a shitload of white spray paint” (“een lading witte
spuitverf”), “the breaks were dominated by straight-edge Jesus freaks” (“de
branding werd gedomineerd door straight-edge-jezusfreaks”), “a fucking race
pervert” (“een fucking rasgeilneef”?), en soms zitten de vertalers er gewoon
naast: “class oppression garbage” is natuurlijk nooit
“klassenonderdrukkingsgeluk”, wat sowieso al een onwoord is.
Laat ik, om te
verduidelijken waarom deze roman misschien wel onvertaalbaar is, een alinea uit
het origineel vergelijken met de vertaling ervan. Dit komt uit een dialoog
tussen Me en ene King Cuz, tijdens een bijeenkomst van de leden van de
Intellectuelen van de Dum Dum Donut, lang na de dood van Me’s vader.
“All right, Cuz. Why do you go to these meetings?
Shouldn’t you be out slanging and banging?”
(Oké, Cuz. Waarom kom je naar die bijeenkomsten?
Moet je niet achter de handel en de wijven aan?)
“It used to be I’d go to listen to your father.
Rest in peace, that nigger ran deep, for real.”
(Vroeger kwam ik altijd naar je vader luisteren. Hij
ruste in vrede, die nigger ging echt serieus diep.)
“But now I just go in case these Dum Dum niggers
get the notion to actually set foot in the hood, blowing the spot up and all. That
way I can at least give the homies some Paul Revere-like advance notice. One if
by Land Cruiser. Two if by C-class Mercedes. The bougies are coming! The bougies
are coming!”
(Maar nu ga ik alleen nog voor het geval dat die
Dum Dum-niggers gaan denken dat ze hier voet aan de grond kunnen krijgen, hun
bek niet kunnen houden en zo. Op die manier kan ik de homies op zijn minst van
tevoren op de hoogte stellen, zoals Paul Revere in de Amerikaanse Revolutie.
Eén als ze per Land Cruiser komen, twee als ze per Mercedes C-klasse komen. De
burgermannetjes komen! De burgermannetjes komen!)
Alles wringt en
kraakt hier. “Slanging and banging” is muziek, “achter de handel en de wijven
aan” is niets. “That nigger ran deep” is idiomatisch, “die nigger ging echt
serieus diep” klinkt zo fout als wat. (Waarom trouwens “nigger” niet vertalen
door “neger”?) “Blowing the spot up and all” heeft niets te maken met “hun bek
niet kunnen houden” maar betekent waarschijnlijk gewoon de plek opblazen. En de
culturele verwijzing naar de Midnight Ride van Paul Revere gaat, vrees ik,
helemaal verloren, ondanks de toevoeging van de vertalers “in de Amerikaanse
revolutie”.
Paul Revere was een
zilversmid uit Boston die de burgermilitia in Lexington zou waarschuwen zodra
de in Boston gelegerde Britse troepen in beweging kwamen. Revere zou de
rebellen aan de overkant van de rivier laten weten welke route de Britten namen
door in een kerktorentje in Boston één dan wel twee lantaarns te ontsteken:
“One if by land, and two if by sea.” In Beatty’s parodie: “One if by Land
Cruiser. Two if by C-class Mercedes.” In de nacht van 18 april 1775 was het
zover, en galoppeerde Revere naar Lexington waar hij de zogeheten Minute Men
waarschuwde: “The British are coming!” In Beatty’s parodie: “The bougies are
coming!”
En zo zit de roman
vol min of meer geslaagde grapjes, knipoogjes en parodietjes die ook in de
beste vertaling niet zouden overleven omdat ze te cultuurspecifiek, te
contextafhankelijk zijn.
Beatty heeft een
ambitieuze roman willen schrijven over racisme in de VS vroeger en nu. Maar The Sellout heeft geen sterke structuur
en drijft te veel op verbaal geschmier en flauwe humor. De verrader roept de vraag op of je dit soort boeken wel moet, wel kunt
vertalen. Misschien is het raadzamer een roman als The Sellout radicaal te laten herschrijven door een echte auteur,
iemand die de geest en wellicht ook de anekdotiek van de roman respecteert,
maar het boek stilistisch heruitvindt.
Paul Beatty, De verrader. Vertaald door Gerda
Baardman en Bart Gravendaal. Amsterdam: Prometheus, 2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten